Deel 1, tekstuele reflectie
04/05/2020
Zo! Net de vuilnis buiten gezet, vooraf aan mijn tweewekelijkse rondje door de supermarkt. Gewoon hup, een losse zak aan de staat. Zoals dat nog zo heerlijk gaat hier in het centrum. Dat moet ook wel, te veel mensen die er hier anders een puinhoop van zouden maken. Te veel mensen op elkaar, door elkaar, dat moet allemaal niet te moeilijk. Normaal zijn dat er ook nog eens tien keer zoveel als nu, het merendeel toeristen die het begrip weggooien over het algemeen vrij ruim opvatten.
Het valt me op dat er buiten overal blokken beton staan opgesteld. Och natuurlijk, de Koning komt vanavond naar de Dam. Zoals hij dat elk jaar doet. Voor de achtste keer inmiddels. Voor hem dan, zijn moeder heeft dat daarvóór ieder jaar gedaan. En haar moeder weer dáárvoor. Het is 4 mei, de Nationale Dodenherdenking vindt hier vanavond plaats. Vandaar die betonblokken, die zijn helaas nodig tegenwoordig. Want je weet het maar nooit, elk moment kan een gek met een trekker het in zijn hoofd halen om naar de stad te komen om iets af te dwingen. Of ander radicaal volk met soortgelijke plannen die zich ongezien voelen, daar zijn we al een tijdje aan gewend inmiddels.
Toch wordt dit niet een dodenherdenking zoals we die gewend zijn. Voor het eerst in de geschiedenis zal er niemand bij aanwezig zijn en zal ons Staatshoofd voor het eerst zelf en moederziel alleen zijn verhaal houden. Zonder publiek. De boodschap kennen we inmiddels wel. Naarstig zoekt het comité ieder jaar naar invalshoeken om het herdenken van oorlogsslachtoffers nieuw leven in te blazen, door middel van voordrachten van nieuwe teksten en andere relatief sobere toeters en bellen. Nieuw leven is misschien wat ongelukkig geformuleerd in dit verband, maar het is wat het is. Juist iets wat ieder jaar terugkomt dwingt binnen de herhaling toch een bepaalde mate van vernieuwing af om interessant te blijven.
Dit jaar zal die eeuwige doelstelling niet bepaald een moeilijke opgave zijn. Sterker nog, de vorm zal totaal verschillen van die van voorgaande jaren. Die zal zo drastisch afwijken van wat we gewend zijn, waardoor het mogelijk enkel alleen nog om de vorm zelf zal gaan. En heeft de inhoud daar nou juist onder te leiden, of biedt dat de perfecte gelegenheid om de inhoud extra onder de aandacht te brengen? We zien de voorspelbare krantenkoppen natuurlijk al helemaal voor ons, dankbaar gebruik makend van superlatieven als uniek en bijzonder.
En daar zit het eigenlijk precies de paradox. Want hoe uniek en bijzonder deze periode voor ons allemaal ook aanvoelt, zo universeel en precies hetzelfde is dat gevoel voor ieder individu. Zoals zo vaak voelt het allemaal heel individueel op particulier niveau, maar dat is tegelijkertijd natuurlijk helemaal niet het geval. We zitten namelijk allemaal in precies hetzelfde schuitje, ondanks de verschillen. De voorspelbaarheid van alle uitingen die gepaard gaan met de situatie waarin we ons allemaal al weken bevinden leidt tot flinke metaalmoeheid. Eén van ongekende proporties welteverstaan, waar de gemiddelde satirici nog jaren mee vooruit kunnen. Alle grappen over het nieuwe normaal zijn al tig keer eerder bedacht en nog worden ze rond geappt alsof we de clichés hoogstpersoonlijk zelf hebben verzonnen.
De situatie geeft te denken. Als beeldend kunstenaar probeer je juist jouw particuliere visie op de werkelijkheid op een zo universeel mogelijke manier tot uiting te brengen. Zodat ook anderen daar een ingang toe kunnen vinden. En de uitdaging is om dat op een zo origineel mogelijke manier te doen en niet te vervallen in voorspelbaarheden. Daarvoor ben je genoodzaakt om je bewust te verhouden tot je omgeving en de omstandigheden waarmee je te maken hebt. Voor mij is het essentieël om met zowel die context als het werk zelf tot een ultieme beeldoplossing te komen die van twee kanten betekenis afdwingt.
De laatste keer dat ik mijn werk voor een publiek heb laten zien was begin dit jaar in London. Ik mocht daar mijn werk Action>Reaction 2.0 voor de tweede keer laten zien, een installatie die bestaat uit honderden interactieve drukknoppen. Knoppen die oplichten in verschillende kleuren zodra het publiek volgens vooraf bepaalde patronen de functie begint te ontdekken. Dit werk heb ik een jaar eerder gemaakt voor het Amsterdam Light Festival. Een kunstroute rond de kerstdagen waarin het oplichten van donkere dagen het vertrekpunt voor verbinding is. Vanwege de maatregelen is een dergelijk kunstwerk momenteel natuurlijk uitgesloten om ergens te laten zien. Net als alle andere tentoonstellingen waarbij mensen bij elkaar komen.
Gelukkig ligt nog niet alles helemaal stil en is nieuw werk blijven maken altijd nog gewoon een optie. Alleen dan wel zonder tentoonstellingen die normaal een fijne stok achter de deur zijn om dingen te maken. Als ik zonder concreet doel in mijn atelier werk put ik graag langere tijd uit hetzelfde materiaal tot ik alle mogelijkheden daarvan heb verkend. De uitdaging daarvan is om precies die balans te vinden waarin elk werk iets toevoegt aan het vorige waardoor je jezelf niet gaat herhalen.
Een voorbeeld van zo’n materiaal dat me al langere tijd erg bezighoudt is waarschuwingstape. De afgelopen vier jaar val ik hier in geconcentreerde episodes op terug omdat de rek er simpelweg nog niet uit lijkt te zijn. Hiermee maak ik compositie door horizontale en verticale stroken van deze tape door elkaar te vlechten waardoor er een illusie van patronen ontstaat. Hierdoor verdwijnt de herkenning en oorspronkelijke functie en krijgt de communicatieve werking van het materiaal een vervreemdende wending. Vanaf mijn eindexamen tot een paar jaar daarna deed ik ditzelfde met bijvoorbeeld videobanden, verpakkingsmaterialen en andere lege opslagmiddelen.
Het tweewekelijkse rondje in de supermarkt heeft de laatste weken een gekke wending gekregen. De strepen op de vloer om afstand te bewaren en de plasticfolie op de knopjes van het pinapparaat beginnen elementen te worden waar ik me hyperbewust van lijk te worden. Turend naar de rood-wit gestreepte anderhalve meter vakken op de vloer in de rij voor de kassa waan ik me zowaar af en toe in mijn eigen atelier. Maar dan met een mand vol boodschappen in mijn ene hand en mijn pinpas gereed in de andere.
Met de kennis van nu zou een interactieve installatie als Action>Reaction natuurlijk nooit meer kunnen. Een kunstwerk waar iedereen aan mag zitten zou waarschijnlijk worden ervaren als de grootst mogelijke besmettingsbron allertijden. Die gedachte kan ik maar moeilijk onderdrukken als de limiet voor contactloos pinnen weer is bereikt en ik door de folie heen op die knopjes sta te drukken.
Ergens voel ik dat ik me hier bewust toe zou moeten verhouden en dat dit tot uiting zou moeten komen in nieuw werk. Maar ik wil niet de zoveelste opportunist zijn die dankbaar gebruik maakt van een situatie waar we toevallig allemaal in beland zijn, maar oh zo uniek aanvoelt. Toch kan ik het gevoel in de supermarkt van de laatste tijd ook niet negeren. Moet ik daar nu iets mee of juist niet? Verschuilt zich hier misschien de verleiding om te vervallen in de ultieme valkuil waarin je iets globaals te veel naar jezelf toetrekt? En waarmee het juist weer te particulier wordt? Of is dit misschien juist een volstrekt logisch gevolg van mijn werkwijze en doelstelling om me zo universeel mogelijk uit te drukken met concrete materialen? En is dit daar gewoon een onderdeel van?
Materialen waar ik al langer mee werk beginnen zich nu op een totaal andere manier opnieuw aan me op te dringen en ik ben gewend om die impulsen niet te negeren. Maar het laatste wat ik wil is clichés toe-eigenen die de gemiddelde weidekoe nog niet zou slikken en de rest zijn maag allang van vol heeft. En misschien doe ik dat juist nu al. Ik weet het even niet. Zei iemand crisis? Ja hier!